Het museumgebouw
Pastoor Johannes Mermans woont van 1677 tot 1697 in deze woning. In 1693 sticht hij er het Sint-Jansconvent, genoemd naar zijn eigen patroonheilige. Na zijn overlijden, krijgen acht armere meisjes/vrouwen uit zijn geboortestreek de kans om begijn te worden. Ze mogen kosteloos in het convent wonen en krijgen nog voordelen waardoor ze zich geen zorgen moeten maken over eten, drinken en onderdak.
Van pastorie over convent naar museum
In 1953 geeft het OCMW aan De Vrienden van het Begijnhof de toestemming om de oude voorwerpen van de begijnen te verzamelen op het gelijkvloers van het convent. Het museum opent één dag per week. Op de verdieping woont nog één begijn. Het museum evolueert van twee kamers naar de hele voorbouw. In 1998 wordt de achterbouw bij aangesloten en krijgt het museum zijn huidige oppervlakte.